Tuinkers opzetten en uitvoeren van het experiment

Pagina top navigatie elementen

Tuinkers

Opzetten en uitvoeren experiment

Transcript

LEERKRACHT: Weet je wat we doen?
LEERLING: Ik weet het.
LEERKRACHT: We doen in het ene bakje een beetje watjes en een beetje tuinkerszaadjes en in het andere bakje ook. En dan zetten we het ene bakje lekker bij het raam, in het zonnetje. En het andere bakje, wat doen we daar dan mee?
LEERLING: Niet bij het raam.
LEERKRACHT: Die zetten we niet bij het raam. Die krijgt geen zonnetje. Dan gaan we kijken… of de zaadjes in het zonnetje gaan groeien, want dan heeft Imad gelijk, of dat de zaadjes zonder licht gaan groeien, zonder het zonnetje…
LEERLING: Dan heeft Indy gelijk.
LEERKRACHT: Dan heeft Indy gelijk.

LEERKRACHT: Het was sowieso een heel leuk plantje voor kinderen, omdat het heel snelt groeit en ze hebben er echt– ja ze hebben er meteen wat aan. Het is niet– je zet het drie weken in de klas en na drie weken dan zien we zo’n klein stukje groei, maar ze zien elke dag er wat aan. En zo hebben we er ook elke dag mee gewerkt. Alle groepjes hadden een eigen experiment. Het ene groepje ging kijken of de tuinkers water nodig had, hadden ze twee bakjes: één bakje met water, één bakje zonder water. En dan gingen ze kijken: wat is nou het verschil in die bakjes?, hoe groeit het ene bakje?, hoe groeit het andere bakje?, hoe komt dat? En gingen we daar– ja met elkaar over praten.

LEERLING: Als je teveel water geeft…
LEERKRACHT: Kunnen ze daar niet tegen, teveel water?
LEERLINGEN: Nee.
LEERKRACHT: Nee? Dan gaan ze dood?
LEERKRACHT: Moeten we die ook water geven?
LEERLINGEN: Nee.
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Wat gingen we onderzoeken?
LEERLING: Of ze water moeten of niet.
LEERKRACHT: Of ze water nodig hebben.
LEERLING: Nee.
LEERKRACHT: Deze geven we water, kunnen we zien of die water nodig heeft, of die groeit. Moeten we die ook water geven?
LEERLINGEN: Nee.
LEERKRACHT: Nee hè? Anders kunnen we het verschil niet meer zien.
LEERLING: Maar moet je dit elke dag doen?
LEERKRACHT: Ja, je moet elke dag voor de plantjes zorgen. Wat zou er gebeuren als je maar één dag voor de plantjes zorgt en daarna nooit meer?
LEERLING: Gaan ze ook niet groeien.
LEERKRACHT: Gaan ze dood– gaan ze niet groeien denk je?
LEERLING: Nee.
LEERKRACHT: Dus we moeten er elke dag voor zorgen, elke dag hè.
LEERLING: Ja.
LEERLING: Anders gaan ze dood.
LEERLING: Dat is ook bij mijn plantjes.
LEERKRACHT: Is dat bij jou plantjes thuis ook?
LEERLING: Mijn moeder geeft nooit meer de plantjes water.

Omschrijving

In dit fragment zie je delen uit de derde les van de serie ‘Tuinkers'. De leerlingen voeren in groepjes verschillende experimenten uit die te maken hebben met wat de zaadjes nodig hebben om te groeien: warmte, water, licht en lucht. Het opzetten en uitvoeren van de experimenten lokt veel abstract taalgebruik uit: leerlingen moeten allerlei denkrelaties in taal weergeven. Hoe je als leerkracht in deze situaties de taalontwikkeling van kinderen kunt stimuleren, lees je hier.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Tuinkers

Kijkwijzer

1) De leerkracht legt de leerlingen uit hoe het experiment eruit ziet (0:00). Zie je hoe ze haar taalaanbod afstemt op de leerlingen? Ze spreekt heel rustig in begrijpelijke taal, ze beeldt uit wat er gaat gebeuren en gebruikt de materialen bij het uitleggen.

2) Bij het opzetten en uitvoeren van het experiment worden veel cognitieve taalfuncties gebruikt. Dat is taal waarmee je denkprocessen kunt uitdrukken, bijvoorbeeld een vergelijking of een redenering. Voorbeelden hiervan zijn:
 ‘We gaan kijken of…. want dan heeft Imad gelijk of …. (00:30)
 ‘Moeten we die ook water geven?’ Nee,anders kunnen we het verschil niet zien. (01:40)
 Zie je dat de leerlingen zelf ook enkele cognitieve taalfuncties gebruiken?
 ‘Dan heeft I. gelijk’, (00:39), ’of ze water moeten of niet’ (01:30) ‘Anders gaan ze dood’ (01:45)
 
Opdracht
Wissel uit: cognitieve taalfuncties
De leerkracht stelt de vraag ‘Wat zou er gebeuren als je maar één dag voor de plantjes zorgt en daarna nooit meer?’ (01:45). Met deze vraag stimuleert ze het kind om te komen tot een redenatie: ‘Als je niet voor de plantjes zorgt…. dan….. Het kind antwoordt met: ‘Gaan ze ook niet groeien’. Welke feedback zou de leerkracht kunnen geven op deze taaluiting van het kind?

lesfasen